Nachtskiën bij volle maan in Canada
Wintersport | Midden in de nacht, op ski’s in de Canadese bergen. „Sneeuwkristallen tintelen en fonkelen in het licht van mijn hoofdlamp.”
Een sneeuwlandschap bij volle maan is een zilverwitte sprookjeswereld. Het is bijna net zo licht als overdag, maar je ziet geen kleuren, je hoort nauwelijks geluiden. Grijze schaduwen contrasteren met de fonkelende sneeuw.
Meestal slaap ik dan. Vannacht blijf ik ervoor op. Mijn vrienden Philippe Brient en Leandra Vos gaan met anderen skiën, en ik mag mee. We gaan de bergen in bij het Canadese dorpje Atlin, in het afgelegen grensgebied met Alaska.
Maar nu bekruipen mij toch de zenuwen, want ik heb weinig ervaring op ski’s. Heel zorgvuldig pak ik mijn rugzak in: hoofdlamp, bivakmuts, das, wanten. EHBO-set, satellietbaken, aluminium reddingsdeken. Mueslirepen, theethermos. Ski’s en stokken achterin de auto.
We ontmoeten elkaar om acht uur, zo’n twintig kilometer buiten Atlin. De zon is al twee uur onder en de maan staat hoog aan de hemel. Mijn tochtgenoten zijn er al. Ze checken hun uitrusting en plakken ‘vellen’ onder hun ski’s. Brient plakt ze ook onder de mijne: smalle stroken nepvacht, die de ski’s maar in één richting laten glijden. Daarmee kun je gemakkelijker stijgen. „En tijdens het afdalen remmen ze je af”, zegt Brient. „Dat kan geen kwaad op deze tocht.” Ik slik.
Kleine tegenvaller: de andere onervaren skiër heeft afgezegd. Blijven over: vijf stoere Canadezen en één krukkige Hollander.
Brient drukt mij een stapel spullen in handen. „Hier, een lawineset, voor in je rugzak.” Een uitklapbare stok om mee in de sneeuw te prikken, op zoek naar een slachtoffer. Een schep om diegene uit te graven. En een zender, die ik om mijn middel hang. Die zender maakt mij vindbaar als ik zelf onder de sneeuw lig. „Maak je geen zorgen”, zegt Brient. „Hier is nauwelijks lawinegevaar. En Alastair hier is zo’n beetje de best getrainde lawinezoeker in heel West-Canada.”
Dat treft. Alastair Wain en tochtgenoot Steve Reid zijn ook nog eens allebei ambulancebroeder. Wain, Vos en Brient zijn bovendien de harde kern van de lokale Search & Rescue, het professioneel getrainde team dat verdwaalde of gewonde bergsporters opspoort en evacueert. Ik ben in veilige handen.
Met min 15 op de scooter
Eerst racen we een kwartier per sneeuwscooter over een bospad. Ik zit achterop bij Vos en houd me stevig aan haar vast. Het is min 15 en de wind bijt in mijn wangen. Ik verwacht ieder moment dat de scooter van het ijzige pad afglijdt, maar Vos rijdt vakkundig rechtdoor.
Als de sneeuwscooters stilhouden, ben ik behoorlijk verkleumd. Toch maar meteen een trui uitdoen, want bij het stijgen wordt het snel genoeg warm, en ik wil voorkomen dat ik ga zweten. We checken of alle lawinezenders het doen. Ski’s aanklikken, hoofdlamp op. Hoofdlamp weer uit – er is genoeg maanlicht. We kunnen gaan.
Vos gaat als eerste voorop. Ze heeft het zwaar: ze moet een pad banen in de kniediepe sneeuw. ‘To break trail’, heet dat hier. Soms is het letterlijk breken, door een harde sneeuwkorst heen. Op andere plekken is de sneeuw juist poederzacht.
Ik ski direct achter Vos. Ze houdt een behoorlijk tempo aan.
We volgen een onverhard karrenpad, dat in haarspeldbochten de helling op loopt tussen hoge, smalle sparren. Met iedere bocht worden de bomen lager en schaarser en wordt het uitzicht adembenemender. Al snel zien we onder ons het langgerekte McDonald Lake, met aan de overkant Moose Mountain. Alles is zilverachtig wit. De volle maan staat als een stralende medaille aan de hemel, achter een dunne wolkensluier.
We houden even stil om thee te drinken. Inschenken, wat sneeuw erbij, in één keer opdrinken. Nog een kop. Ik zweet flink, ook al staat hier een frisse wind.
We dalen steil af in een zijdalletje. Wonder boven wonder blijf ik overeind. In het bleke maanlicht zie je nauwelijks diepte in de sneeuw. Je ziet niet of er plotseling een hobbel of een kuil is. Lastig als je hard afdaalt.
We steken de bevroren beek over, de skistokken knersend op het ijs, en klimmen aan de andere kant weer omhoog, boven de boomgrens uit, richting een golvend plateau. Hier liggen hoog opgewaaide sneeuwrichels waar we overheen moeten klauteren, onhandig zwiepend met ski’s en stokken. Op andere plekken is alle sneeuw juist weggewaaid en skiën we over puur ijs. Links torenen een paar bergtoppen boven ons uit. Rechts is het McDonald Lake inmiddels in de diepte verdwenen. In plaats daarvan zien we nu links in de verte het bevroren Atlin Lake, uitgestrekt en helderwit in het maanlicht.
Bovenop het plateau zien we een wirwar aan paadjes en platgelegen rustplekken. Ronde keutels, halvemaanvormige hoefafdrukken: kariboes! De Noord-Amerikaanse rendieren. Die zijn hier zeldzaam. Zo te zien zijn ze nog maar net weg, want de sporen zijn nog heel vers. Het moet een flinke groep zijn geweest. Ik voel me schuldig: waarschijnlijk hebben wij ze verjaagd. Zonde van hun energie. Die hebben ze hard nodig in deze tijd van het jaar.
Overal lopen sporen. Vossen, coyotes, zelfs een wolf
Bijna ongemerkt zijn we aan de afdaling begonnen. Al gauw zijn we terug onder de boomgrens. Nu is het mijn beurt om voorop te gaan. We gaan steil naar beneden, maar ik moet zwoegen om vooruit te komen, met sneeuw tot ver boven mijn knieën. Binnen een paar minuten bonkt mijn hart in mijn keel en voel ik mijn rug weer nat worden.
Steil naar beneden
Ik ski een tijdje in het spoor van een eland. Dat scheelt. De eland heeft het pad al een beetje gebroken. Ik ben hem dankbaar. Maar even later gaat zijn spoor opeens loodrecht de helling af, weg van het pad. Dan maar weer zelf al het werk doen.
Plotseling duikt het pad steil naar beneden. „Ambulanceteam standby!”, roept Brient lachend. „Stort je maar naar beneden.” Ik doe nonchalant en begin aan de afdaling. De diepe sneeuw haalt enerzijds het tempo er mooi uit, maar anderzijds brengt die je ook uit evenwicht, omdat hij niet overal even hard is. Ontspannen afdalen is er niet bij. Zou ik hier als laatste skiën, in een opengelegd spoor, dan ging ik ongetwijfeld totaal over de kop.
Links en rechts glijden de anderen mij voorbij, tot we onderin een zijdalletje tot stilstand komen. Ik doe even geen moeite om de koppositie weer te pakken. Laat die sterke reddingskerels dat maar doen, denk ik ongeëmancipeerd. Maar nee, Vos neemt de leiding weer.
Overal lopen diersporen. Vossen, coyotes, zelfs een wolf. Ik zie ook een raar sleepspoor. Van een lynx met prooi? Maar ik zie nergens bloed, of grote pootafdrukken. Alleen kleine. Dat zal het zijn: een schuifelend boomstekelvarken.
Opeens ben ik de laatste. De rest is al verdwenen in het donkere sparrenbos. Toch maar de hoofdlamp aan. De wind blaast sneeuwkristallen uit de bomen en laat ze om mijn hoofd wervelen. Ze tintelen op mijn wangen en fonkelen in het licht van mijn hoofdlamp.
We dalen steeds sneller af. Zes hoofdlampen schijnen nu door de bomen in verschillende haarspeldbochten, een bijna symmetrisch lichtjesballet. Ik geniet van het suizende glijden. Mijn oren ploppen door het hoogteverschil. Kramp in mijn voet door het continue remmen. Zwabberende ski. Boomwortel. Sneeuwhoop. Toch nog gevallen. Sneeuw kruipt tussen mijn jas en skibroek, tegen mijn rug. Onhandig krabbel ik overeind. Nu loopt er smeltwater tussen mijn billen. Ik glimlach breed.
Zonder kleerscheuren staan we allemaal beneden. Ik heb geen enkel besef van tijd. Iemand roept: „Precies middernacht.” Als hij „half drie” had gezegd, had ik het ook geloofd. Een wonderlijk tijdsvacuüm, zo’n nachtelijke tocht. Snel de ski’s uit, een extra laag kleren aan en weer achterop de sneeuwscooter. De wind probeert aan alle kanten in mijn natte shirt te dringen. Ik kruip weg achter de donzen rug van Vos, die nergens last van heeft. De stoerste vrouw van de wereld.